In de Firth of Forth bij Edinburgh ligt een rotsachtig eiland de Bass Rock. Drieteenmeeuwen, noordse stormvogels en papegaaiduikers maken er de dienst uit. Er huizen ook tienduizenden Jan van Genten. In juli 1975 bezocht ik de legendarische Bass Rock voor het eerst en keerde er sindsdien regelmatig terug.
Juli 1975
Als je in die tijd de Bass Rock wilde bezoeken dan zocht je contact met Fred Marr in North Berwick. Een adres was niet nodig, iedereen kende hem immers. Marr was echt zo’n zeebonk, met een door de zon gebruind gelaat en met een enorme passie voor de Jan van Gent. Je sprak een tijd met hem af en dat was het. Het weer kon onverwacht roet in het eten gooien. Dat wel. Met zijn houten schuit de Sula bracht Marr je naar de landingsplaats op de Bass. Dat uitstappen was niet altijd makkelijk, zeker niet met rugzakken vol camera’s en lenzen! De schuit van Marr ging namelijk meters in die inham op de deining heen en weer en op het hoogste punt moest je de spekgladde wal opstappen. Altijd een spannend moment. Via een stenen trap liep je vervolgens naar boven, langs de resten van het kapelletje van Sint Baldred, naar de Jan van Genten. In die dagen kon je over die trap helemaal naar de andere kant van de Bass Rock lopen. Je eindigde bij een roodgeschilderde Fog Horn, van waaruit je een schitterend gezicht had op vliegende Jan van Genten, zeker bij een onstuimige wind. Vanaf het muurtje kon je prachtige vliegshots maken. Soms kon je de stil in de lucht hangende Jan van Genten met gemak aanraken, zo laag passeerden die forse zeevogels.
Spekglad
Tijdens je wandeltocht koos je goed fotografische nesten uit en je ging daar op je gemak bij zitten. Heel simpel. Het zijn momenten die ik nooit zal vergeten. De Gannets zaten zo wat op je schoot en gingen gewoon door met voeren van hun grote, witte donsjongen. Tot in de negentiende eeuw gold de Jan van Gent als een delicatesse en werd op de markt van Edinburgh voor two shillings and fourpence als Solan Goose verhandeld. Bij het lopen over de Bass Rock was het wel oppassen geblazen, want de rotsblokken waren spekglad door al de in het rond vliegende strontslierten. Tijdens je escapades kreeg je ook voltreffers van overvliegende Jan van Genten voor je kiezen. Een van mijn Leica lenzen kreeg hierbij zo’n lading te verwerken. Lange tijd sloeg de binnenkant van de zonnekap wit uit. Niemand maalde er toen om dat je in je uppie over de torenhoge rotsen schuifelde. Overnachten op de Bass was een bijzondere belevenis. Heel de avond en nacht was je omringd door het geluid van bakkeleiende zeevogels. Om kippenvel van te krijgen! De witte vuurtoren op de Bass Rock was ook een verhaal apart.
Vuurtorenwachter
Zo werd er op een avond op de deur geklopt van mijn houten schuurtje, waarin ik overnachtte. Het is vuurtorenwachter D. Mcaffer uit Edinburgh en hij nodigde ons uit voor a cup of tea. Later op de avond vergezelden wij McAffer, als hij het licht in de vuurtoren gaat aansteken. In die dagen brandde het licht op petroleum dat met perslucht verneveld en verbrand werd. Met de verbrandingsgassen werd een enorme gloeikous witheet gestookt. De witte, markante vuurtoren dateert uit 1902 en het interieur bestond uit heel veel koper. Overal blinkende koperen stangen en buizen. Het licht weerkaatste via een ingenieus samenspel van spiegels en zo werd de voorbij varende scheepvaart geattendeerd op de aanwezigheid van de Bass Rock. De vuurtoren gaf elke twintig seconden, drie witte lichtflitsen. De top van de vuurtoren draaide in een soort as, waarbij om de 25 minuten een soort gewicht diende te worden aangetrokken, net als het principe van een antieke hangklok. Met McAffer liepen we naar de top en hadden daar een schitterend uitzicht over de ons omringende Noordzee. In de verte zagen we de lichtbundels van de vuurtorens van Fidra, Inchkeith, Dunbar en St. Abb’s Head.